Het is dan toch soms volledig windstil in mijn hoofd en dan moet ik me overgeven aan dit niet-bestaan. Er is dan ook geen toegang tot mijn geheugen. Die deur zit op slot. Zo stelde iemand me onlangs een kennisvraag. Onmogelijk. Ik was een luie, lamme hand die in een dik duister tastte. Het enige wat ik nog kon, was verwijzen naar die hand als een vorm van bestaan, nog net, ternauwernood, als een kromme vingerwijzing naar mijn wijsvinger.