dinsdag 8 oktober 2024

51. ZHEN / HET OPWINDENDE (DE SCHOK, DE DONDER)

De schok komt: Hu, hu!
Daarop volgen lachende woorden: Ha, ha!
Heil!

(...) Als men innerlijk heeft geleerd, wat vrees en beven is, dan is men voor schrik door uiterlijke gebeurtenissen gevrijwaard. Al woedt de donder ook zo zeer dat men hem op honderd mijlen in de omtrek vol schrik verneemt, men blijft desondanks innerlijk zo geconcentreerd en eerbiedig, dat men de offerhandeling niet onderbreekt. (...) De angstige siddering door de schok teweeggebracht, treft de mens aanvankelijk op zulk een wijze, dat hij zich tegenover de anderen in een nadelige positie geplaatst ziet. Maar dat gaat voorbij. Wanneer men het gerecht eenmaal achter zich heeft, voelt men zich opgelucht. En zo brengt juist de schrik, waar men eerst doorheen moet, over het geheel beschouwd juist heil. (...) Men moet zich dan ook eenvoudig terugtrekken in hogere regionen, die ontoegankelijk zijn voor de dreigende gevaren. (...) Als men door de schokken van het noodlot innerlijk wordt geraakt, zal men de uiterlijke slagen van het lot zonder grote moeite kunnen overwinnen. (...) Wanneer de innerlijke schok zijn hoogtepunt heeft bereikt, berooft hij ons van onze bezinning en onze heldere blik. In zulk een toestand is het natuurlijk niet mogelijk weloverdacht te handelen. Dan is het beter, zich in de stilte terug te trekken totdat men zijn rust en sereniteit heeft teruggevonden. (...) Als men zich tijdig van handelen onthoudt, maakt men geen fouten en lijdt men geen schade.
(I Tjing / Richard Wilhelm)