zaterdag 12 december 2020

Al weken betoverd door het ene na het andere boek van Nobelprijswinnaar Isaac Bashevis Singer (1902-1991): "Jonge en zelfs oudere schrijvers overstelpten krantenredacties met smeekbeden om besprekingen van hun werk. Ze prezen zichzelf en vleiden de redacteuren en de critici. Ik heb nooit mijn hand kunnen ophouden voor liefde, geld of erkenning. Alles moest me vanzelf toevallen, anders hoefde het voor mij niet.
Ik loochende het bestaan van de Voorzienigheid maar verwachtte er wel dictaten van. Ik had dit soort fatalisme (zo niet geloof) van allebei mijn ouders meegekregen. Mijn enige troost was dat ik in het ergste geval zelfmoord kon plegen.
In het literaire wereldje van Warschau, dat zo vergeven was van vriendjespolitiek, kliekjesgeest, 'jij krabt mijn rug dan krab ik de jouwe', het likken van politieke facties en partijleiders en het dingen naar hun bescherming, vormde ik een vreemd element. En ondanks dat ik van mening was dat een mens niet rechttoe rechtaan door het leven gaan kan, maar zich er al rommelend en sluipend doorheen moet smokkelen, bekommerde ik me slechts om de goddelijke of duivelse krachten, en niet om de menselijke." (1984)