zondag 8 februari 2015

Hij is met bladgoud behangen.
      Voor zijn drieëndertigste - toen hij nog geen spreekrecht had - was hij gemarmerd in een complexiteit van denkbeelden, gevoelens, twijfels. Hij wandelde veel en zocht zich zo een weg. Hij handelde in functie van zijn basisbehoeften maar vormde zich geen hoger doel. Dat was onmogelijk: zonder spreekrecht in eerste instantie lichaam te zijn, had hij slechts te volgen het labyrinthische patroon van zijn impulsen dat hij telkens opnieuw uitleefde, het eindpunt voor het beginpunt nemend, als het ware zonder onderscheid betrof het een carrousel.
     Deze wandelende jood voelde zich echter onbegrepen, in een altijd durende puberteit van tegenspraak en grijstinten, van sappen en omwentelingen. Hij kon niet spreken en vond ook niet het woord tot zichzelf. Dit verdwalen werd hem ten langen leste te eenzaam en zo kwam uit de poel der verlangens één verlangen opzetten: dat van het begrepen worden en in het begrip omarmd. Want het gefingeerde gesprek dat hij met zichzelf voerde, oogstte geen applaus. Diep in hem was er immers één verlangen dat als een fontein uit de poel omhoog spoot, erectiel en verwachtingsvol in de blinde wil om herkend te worden. Daartoe bekleedde hij zijn gedachten met bladgoud. Hij moest wachten tot zijn drieëndertigste om eindelijk te kunnen spreken en nu trekt hij volle zalen met sloganeske waarheden, puntig in hun eenvoud van zwart en wit en opgetuigd met het goud van het zonlicht dat verblindt. Hij spreekt verbloemd, neuriet en verheft dan krassend zijn stem.
     Hij weet niet wat hij heeft gezegd maar het klinkt, botst niet langer - en hij vindt de erkenning in de nu lege plek van zijn verlangen, als de vrolijke verteller altijd tot uw dienst.